‘We moeten veel meer doen voor behoud bodemkwaliteit’
Wijnand Sukkel schetst mogelijkheden voor duurzamer bodembeheer
‘Zelfs de biologische landbouw doet vaak nog niet genoeg’
Volgens de Voedsel- en Landbouworganisatie FAO neemt de kwaliteit van de landbouwgrond wereldwijd sterk af. De meeste landbouwmethoden geven een waslijst aan problemen: erosie, verlies aan voedingsstoffen, verzilting, verlies van bodemstructuur, afname van het organische stofgehalte, afname van bodembiodiversiteit en verminderde bodemweerbaarheid tegen ziekten en plagen. De situatie is zorgelijker dan de klimaatverandering, vindt Wijnand Sukkel, onderzoekscoördinator bodem en klimaat bij Wageningen UR.
Een opmerkelijk standpunt. Hij legt uit: “Op klimaatverandering moet en kán de maatschappij zich aanpassen”, zegt hij. “De landbouw kan ervoor zorgen dat bodems heftige regenval en droogteperioden kunnen opvangen. Maar een verminderde bodemkwaliteit leidt tot een rechtstreekse bedreiging van de wereldvoedselvoorziening. Vooral omdat de wereldbevolking de komende decennia explosief zal groeien.”
Ecosysteemdiensten
Daling van de bodemkwaliteit is wereldwijd een probleem. Hoe staat Nederland ervoor? Hier speelt erosie minder sterk, maar er is wel sprake van afname van het organische stofgehalte, bodemverdichting, teruggang in biodiversiteit en waterbergend vermogen. Dit heeft naast gevolgen voor de voedselproductie ook impact op de ecosysteemdiensten die de landbouw levert, zoals koolstofopslag, biodiversiteit en waterberging. “Neem bodembiodiversiteit. Dat is de basis van het gehele voedselweb, maar heeft ook een belangrijke functie voor de landbouw. Wormen bijvoorbeeld zorgen met wormgaten ervoor dat de bodem flinke regenbuien kan verwerken. Ook het belang van watervasthoudend vermogen moeten we niet onderschatten. Door een minder snelle afvoer van water voorkomen we erosie en afspoeling. Nutriënten spoelen minder snel uit en door de infiltratie van water wordt de zoetwatervoorraad continu aangevuld.”
‘Wanneer er betaling komt voor ecosysteemdiensten, dan liggen er voor de biologische landbouw heel goede kansen’
Twee visies
Maar kan de landbouw überhaupt ooit genoeg doen om verlies aan bodemkwaliteit te verkomen? Sukkel geeft geen rechtstreeks antwoord. Hij zegt het zo: “Er zijn twee visies. Zo intensief mogelijk voedsel produceren op een zo klein mogelijk oppervlak, waarbij de rest van de grond natuur is. Of je zorgt ervoor dat de landbouw zo goed mogelijk ook ecologische functies vervult.” Een voorbeeld van de eerste visie is de gangbare, intensieve glastuinbouw en de nieuwe ontwikkeling om uit de grond te telen. De biologische landbouw richt zich op de tweede visie. “Wat de beste methode is, is een interessante discussie, ook voor de BioVak. Als we voor de laatste optie kiezen, dan roept dit de vraag op wie voor de ecosysteemdiensten moet betalen. De maatschappij? Of doet de landbouw het er gewoon gratis bij? In de Europese Commissie wordt in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid hier volop over gepraat. Wanneer er betaling komt voor ecosysteemdiensten, dan liggen er voor de biologische landbouw heel goede kansen door haar zorg voor bodem en biodiversiteit.”
Nog meer doen
Maar zelfs de biologische landbouw doet vaak nog niet genoeg. Het organische stofgehalte neemt in veel biologische bodems af en de bodemverdichting neemt toe, doordat late gewassen onder slechte omstandigheden met zware machines worden geoogst. Ook het beheer van de biodiversiteit kan beter, vindt Sukkel.
Met name de akkerbouw heeft een opdracht. Het is bijvoorbeeld belangrijk om de bodem jaarrond bedekt te houden. Akkerbouwers zouden dat nog veel meer moeten doen. Een andere maatregel is minder diep (tot vijftien centimeter) of – nog beter – helemaal niet ploegen. Want bij ondiep ploegen spaar je nog steeds onvoldoende de regenwormen. Wereldwijd zijn er al veel boeren die niet meer ploegen. Voor gewassen zoals graan, soja en maïs werkt dat goed. Voor wortel- en knolgewassen, zoals aardappelen of peen, is dit veel lastiger. Juist dit soort gewassen komen in Nederland veel voor. Toch experimenteren diverse biologische telers ermee. Sommigen zijn al tien jaar bezig met niet-ploegen, zegt Sukkel, maar het is nog lang geen gemeengoed. Dat geldt ook voor het minder ingrijpende ondiep ploegen.
Vooral bij niet-ploegen moeten telers geduld hebben. Het kan vier tot vijf jaar duren voordat de bodem een nieuw natuurlijk evenwicht heeft gevonden en de positieve effecten zichtbaar worden. De opbrengst kan aanvankelijk teruglopen en ook duurt het even voordat een teler het nieuwe teeltsysteem onder de knie heeft.
Andere rassen en mechanisatie
Vroeger oogstbare rassen telen, luidt Sukkels volgende tip. “Met zulke rassen is de opbrengst op korte termijn wellicht iets lager, maar op de langere termijn behoud je opbrengst door een betere bodemstructuur.” Niet voor elk gewas is een vroeger ras een optie. In de peenteelt bijvoorbeeld levert een teler te veel opbrengst in, bij de maïsteelt is er wel keuze zonder veel opbrengstverlies. Bij peen en andere late rooigewassen ligt het meer voor de hand om vanaf vaste rijpaden te gaan oogsten. Vaste rijpaden zijn aardig in opkomst, voor alle akkerbouwgewassen.
Wat telers ook doen is rijden met machines met rupsbanden om de wieldruk te verdelen. Langzamerhand begint de machine-industrie meer belangstelling te krijgen voor lichtere machines en totaal andere concepten van mechanisatie, waarbij de bodemdruk veel lager is. Dit is echter vooralsnog toekomstmuziek.
Alternatieven voor scheuren
Voor de veehouderij ziet Sukkel ook een grote uitdaging. Veehouders zouden zo min mogelijk of liever niet langer meerjarig grasland moeten scheuren. Daarbij gaan veel organische stof en nutriënten verloren, de kans op stikstofuitspoeling is groot en er komt veel lachgas vrij. “Wat je in jaren in de bodem opbouwt, raak je in één keer kwijt”, zegt hij. “Het komt aan op het uitproberen en verbeteren van alternatieven, zoals doorzaai voor graslandvernieuwing of een aparte rotatie voor de teelt van ruwvoedergewassen. Wat ook kan, is maïs in zaaistroken in gras zaaien. Dit is voor de gangbare landbouw gemakkelijker toepasbaar. In grasland worden zaaistroken gemaakt in een met herbicide doodgespoten grasmat. De bodem verliest geen organische stof, het bodemleven blijft in stand en lachgasemissie wordt voorkomen. Deze ontwikkeling is ook waardevol voor de biologische landbouw”, zegt Sukkel. Het Louis Bolk Instituut en Wageningen UR experimenteren hiermee. Een belangrijke vraag is hoe de competitie tussen het gras en de maïs is te verminderen. Omdat de methode er anders uit moet zien dan in de gangbare landbouw, roept hij biologische maïstelers op mee te denken en te ontwikkelen. Dan komen er veel sneller nieuwe methoden voor duurzaam bodembeheer.
Tekst: Ria Dubbeldam
Beeld: Ellen Meinen