Biologisch landbouwareaal in EU in 10 jaar met 50 procent gegroeid
In het rapport ‘Organic farming in the EU: a decade of growth’ maakt de Europese Commissie de balans op van tien jaar biolandbouw in Europa. Het heeft daarvoor de cijfers van 2012 tot en met 2020 verzameld. Het rapport beschrijft de evolutie van de productie, van de verkoop, van de invoer, maar ook van de overheidssteun voor biologische landbouwproducten.
Jaarlijkse groei
In 2020 - de meest recente cijfers die de EU-Commissie gebruikt - was 14,8 miljoen hectare van het landbouwareaal bestemd voor de biologische landbouw. In dat getal zit ook het areaal dat in omschakeling is. Globaal genomen betekent dit dat Europa 19,7 procent van het wereldwijde bio-areaal bewerkt. Dat bedroeg in 2020 74,9 miljoen hectare.
In de periode 2012-2020 is het biologisch landbouwareaal in de EU jaarlijks met 5,7 procent gegroeid. Waar in 2012 nog 5,9 procent van het totale bruikbare landbouwareaal in Europa biologisch werd bewerkt, steeg dit tegen 2020 tot 9,1 procent. In alle lidstaten steeg het bio-areaal in die periode. De uitzondering daarbij is Polen, waar het biologisch areaal na jaren van achteruitgang opnieuw steeg in 2019.
Top vier lidstaten
De vier landen met het grootste biologische landbouwareaal in de Europese Unie zijn Frankrijk (2,5 miljoen hectare), Spanje (2,4 miljoen hectare), Italië (2,1 miljoen hectare) en Duitsland (1,6 miljoen hectare). Samen zijn ze goed voor 52 procent van het totale EU-areaal in 2012 en 59 procent in 2020. Gekeken naar het aandeel biolandbouwareaal in vergelijking met het totale landbouwareaal, dan scoort Oostenrijk het best: ruim 25 procent. In Estland en Zweden is meer dan 20 procent van het totale landbouwareaal in biogebruik. Ierland en Malta scoren hier het slechtst: minder dan twee procent van hun totale areaal wordt biologisch bewerkt.
Grasland en voedergewassen
Het grootste deel van het areaal voor biologische landbouw in de EU is bestemd voor blijvend grasland (42 procent of 6,2 miljoen hectare), gevolgd door voedergewassen (17 procent), granen (16 procent) en blijvende teelten, zoals fruit, olijven en wijngaarden (11 procent). De industriële gewassen vormt nog een kleine bioteelt, maar tussen 2014 en 2020 is het aandeel van deze subsector jaarlijks wel gegroeid met 15 procent.
Ondanks een aanzienlijke groei vertegenwoordigt de biologische dierlijke productie nog steeds een klein deel van de totale dierlijke productie in de EU: tussen 1 procent en 7 procent, afhankelijk van de sector. Het aandeel bio is in de varkenshouderij het kleinst, al tekent de sector wel een jaarlijks groeicijfer op van 9 procent. In de pluimveehouderij groeit de bioproductie elk jaar met 11 procent.
Hoger inkomen
Biologische akkerbouwbedrijven besparen 75 tot 100 procent op de kosten van gewasbeschermingsmiddelen per hectare en 45 tot 90 procent op de kosten van meststoffen per hectare in vergelijking met conventionele bedrijven. Biologische landbouwbedrijven hebben gemiddeld lagere opbrengsten (van 5 tot 30 procent) en hebben in sommige sectoren meer arbeidskrachten nodig om dezelfde productiewaarde te produceren als conventionele landbouwbedrijven. “Toch genereren zij een vergelijkbaar of hoger inkomen per werknemer dankzij hogere prijzen en een hoger niveau van EU-steun, voornamelijk in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)”, aldus de Europese Commissie.
Europese steun
In 2020 ontving 61,6 procent van de EU-grond waarop biologische landbouw wordt bedreven, specifieke betalingen voor biologische steun van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), met gemiddeld 144 euro per hectare GLB-steun en 79 euro per hectare nationale cofinanciering. Biologische landbouwers in gebieden met natuurlijke beperkingen konden extra steun ontvangen, waardoor de landbouw in gebieden met natuurlijke handicaps wordt gestimuleerd. Verdere maatregelen voor plattelandsontwikkeling ondersteunden ook de ontwikkeling van de biologische productie, met inbegrip van investeringen in biologische landbouwpraktijken en steun voor de afzet en de promotie van biologische producten.
Slechts 22 procent van de bevraagde Europeanen noemt een lage milieu- en klimaatimpact als belangrijkste eigenschap voor duurzame voeding
Biolabel behoorlijk bekend
Het Europese label voor biologische producten is bekend bij 61 procent van alle bevraagde Europeanen. Dat percentage ligt een stuk hoger dan de erkenning van andere logo’s zoals dat van fairtrade 41 procent) of van de beschermde geografische aanduiding (22 procent)’, stelt het rapport. Er werd ook gepolst naar de eigenschappen die consumenten het belangrijkst vinden voor duurzame voeding. Voedzaam en gezond kreeg daarbij de hoogste score (41 procent), gevolgd door weinig of geen gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (32 procent). Op de derde plaats stond de betaalbaarheid van voeding voor iedereen (29%). Slechts 24 procent noemt de korte keten of korte toeleveringsketen en slechts 22 procent een lage milieu- en klimaatimpact als belangrijkste eigenschap voor duurzame voeding.
Grootste markten
In 2020 overschreed de wereldmarkt voor biologische voeding en dranken de grens van 120 miljard euro. Het aandeel van Europa daarin bedraagt 37 procent. Daarmee moet het de Verenigde Staten laten voorgaan (41 procent). China komt op de derde plaats met een marktaandeel van 8,5 procent. In Europa zijn de grootste bioconsumenten terug te vinden in Duitsland en Frankrijk, met respectievelijk 33,5 procent en 28,3 procent van de het totaal aankopen van de bioaankopen in de EU ter waarde van 44,8 miljard euro.
Tussen 2015 en 2020 is de retailverkoop van biologische voeding bijna verdubbeld, terwijl het Europese landbouwareaal onder biologische productie maar met 41 procent is toegenomen. ‘Uit de snelle stijging van de verkoop van biologische producten blijkt de toenemende vraag van de consument en het succes van de maatregelen die de vraag moeten ondersteunen’, zo stelt de Commissie.
Piek tijdens corona
De groei van de verkoop van biologische producten was bijzonder sterk tijdens de coronapandemie en wordt gezien als het gevolg van de grotere aandacht van de consument voor gezondheidskwesties, de hogere voedselconsumptie thuis en/of het tekort aan conventionele levensmiddelen. De huidige economische ontwikkelingen, zoals de voedselinflatie, hebben echter gevolgen voor de koopkracht van de EU-consumenten en zijn van invloed op de vraag naar biologische producten, zo merkt het rapport op.
Invoer bioproducten
De import van biologische producten in de EU steeg van 2,71 miljoen ton in 2018 tot 2,87 miljoen ton in 2021. Een stijging van zes procent. De grootste exporterende landen van biologische bananen, Ecuador en de Dominicaanse Republiek, zijn meteen ook de belangrijkste biologische handelspartners van de EU. Het belang van landen als India (+74 procent) en Colombia (+102 procent) voor de import van bioproducten in de EU nam de afgelopen jaren terwijl, terwijl er een afname was van de import uit China (-55 procent), Oekraïne (-28 procent) en Turkije (-28 procent).
Meer jonge bioboeren
Als we naar het profiel van de biologische landbouwers kijken, dan valt het op dat biolandbouwbedrijven vaak een jongere bedrijfsleider hebben dan gangbare landbouwbedrijven. Op Europees niveau valt het op dat 21 procent van de biobedrijven een bedrijfsleider heeft die jonger is dan 40 jaar, terwijl dat bij conventionele bedrijven maar 12 procent is.
Op vlak van geslacht is het niet te merken dat er meer vrouwelijke bedrijfsleiders zijn in de biolandbouw (26%) dan in de conventionele landbouw (32%), al zijn er wel sterke uitzonderingen per lidstaat. Wel valt op dat er minder inkomensverschil is tussen landbouwbedrijven die worden geleid door een vrouw of de bedrijven die worden geleid door een man minder groot is in de biolandbouw (-28%) dan in de gangbare landbouw (-43%).
Biolandbouw is arbeidsintensiever dan conventionele landbouw. Dat betekent dat er op Europees niveau tot vier procent meer arbeid nodig is voor dezelfde output.
Biobedrijven gemiddeld groter
De gemiddelde grootte van een biologisch landbouwbedrijf (41 ha) is in de EU groter dan die van een conventioneel bedrijf (16 ha). Vooral in Litouwen, Portugal en Slovakije is het verschil groot ( vier tot zeven keer groter). In Duitsland en Ierland zijn beide soorten landbouwbedrijven min of meer even groot, terwijl in Bulgarije, Tsjechië, Frankrijk en Luxemburg de biolandbouwbedrijven twintig tot veertig keer kleiner zijn.
Tekst: Erik Kruisselbrink
Is als freelance vakbladredacteur van vele markten thuis.
Beeld: Ellen Meinen
Bron: Vilt.be